oktober 31, 2016 12:12 pm
Onlangs is het Rijksbreed Programma Circulaire Economie door het Kabinet Rutte II gepubliceerd. Daarin worden voor Nederland de contouren geschetst voor een transitie naar de circulaire economie die volgens ambitie omstreeks 2050 gerealiseerd zal zijn. Hoe dat moet gebeuren is nog niet geheel duidelijk, maar de koers is bepaald. Wel worden een aantal economische ontwikkelingen aangestipt die in de nabije toekomst te verwachten zijn zoals groei en nieuwe werkgelegenheid. Maar wat is het fundament van deze uitspraken? Wordt de circulaire economie niet geheel abusievelijk en zelfs non-intentioneel neergezet vanuit een denkkader dat gebaseerd is op de lineaire economie en dat hier misschien wel helemaal niet voor geschikt is?
Oude wijn in nieuwe zakken?
In vrijwel elke raming over de economische en arbeidsmarkt consequenties van de circulaire economie wordt wel gesproken over groei. Het Rijksbreed Programma Circulaire Economie gaat uit van een toename van het bruto binnenlands product (BNP) dat ligt ergens tussen de 1,5 en 8,4 miljard euro. Daarnaast wordt deze toename op Europees niveau geschat op een slordige 550 miljard euro en worden er zelfs zo’n 2 miljoen nieuwe banen verwachten. Dat zijn geen zuinige getallen.
De vraag is echter of hier niet appels met peren vergeleken worden. We praten immers over de circulaire economie met behulp van (macro)concepten, zoals groei en BNP die verankerd zijn in de fundamenten van een lineair groeimodel. Een bepaald niet retorische vraag is of we hier niet een nieuwe realiteit proberen te beschrijven en beoordelen met een jargon dat dat past bij een andere manier van denken. Gaf Einstein niet al aan dat nieuwe problemen niet opgelost kunnen met de kennis die deze veroorzaakt hebben? Dus concepten – en de taal die daarbij hoort – zijn dus eigenlijk ongeschikt. Waarom dat in relatie tot duurzame ontwikkeling en circulaire economie wel gebeurt, blijft toch verbazen.
Oude instrumenten
Zorgelijker is dat aan dat oude jargon instrumentarium hangt, zoals het BNP en afgeleiden als het bruto binnenlands product (BBP) en bruto nationaal inkomen (BNI); een instrumentarium dat gebruikt wordt bij het bepalen van vooruitgang in de nieuwe economische situatie die de circulaire economie brengt. Er bestaat een grote kans dat de circulaire economie in termen van het BNP hoogstwaarschijnlijk omschreven moet worden als een economie van krimp. Want, het BNP en aanpalende instrumenten meten economische prestaties aan de hand van de productie van consumptiegoederen en -diensten. Meer staat binnen deze systematiek gelijk aan beter.
Als we daarentegen naar de circulaire economie kijken, kunnen we deze slechts typeren als een economie van minder. Hier wordt juist gestreefd naar een reductie van producten en dus van productie. Ook een verlaging van de doorstroomsnelheid is onderdeel van het circulaire economie-denken, bijvoorbeeld door het stimuleren van reparatie, refurbishment en hergebruik. Hier zijn onlosmakelijk een vermindering van de vervanging van producten en van het verminderen van consumptie aan verbonden. Het beeld van groei dat ontstaat met betrekking tot de circulaire economie is op zijn minst bekritiseerbaar en op termijn misschien wel integraal onjuist.
Nieuwe taal, nieuw instrumentarium
Uit voorgaande blijkt wel dat er dringend behoefte is aan nieuw vocabulaire en daarbij passende instrumenten voor de circulaire economie. Al is het alleen maar om op een manier te kunnen redeneren die aansluit bij de principes en fundamenten. We denken dat daarvoor inmiddels een aanzienlijk aantal concepten is ontwikkeld dat hiervoor geschikt is. Dat is in eerste instantie de (materialen)kringloop, als tegenhanger van de productieketen uit het lineaire economisch model. Daarmee een andere economie conceptualiseren vormt de kern van de circulaire economie. In het verlengde hiervan kan gedacht worden aan de waardekringloop. Hiermee kunnen de verschillende stappen en vormen van waardecreatie binnen een kringloop aangeduid worden. Om dit te completeren kunnen binnen een kringloop ook de kringlooppartners onderscheiden worden. Met deze set begrippen ontstaat een concept waarmee de fysieke en de waarde-componenten van de circulaire economie geduid kunnen worden.
Om de prestaties van de circulaire economie te kunnen bepalen, analoog aan het BNP binnen de lineaire economie, kan gedacht worden aan de introductie van het concept kringloopperformance. Daarvoor moeten dan wel maten of ratio’s ontwikkeld worden. Een eerste is bijvoorbeeld de ‘virgin-recycled’-ratio, als aanduiding voor de verhouding tussen nieuwe en gerecyclede materialen en grondstoffen die gebruikt worden. Deze maat is net als de traditionele maten schaalbaar op verschillende niveaus binnen de circulaire economie. Zij heeft immers betekenis op het niveau van een organisatie, een regio, een kringloop, of een land. In aanvulling hierop denken we aan maten als ‘standaardisatiegraad van recycleables’, de ‘refurbishment-graad’ of een ‘repareerbaarheid-index’. Hiermee pretenderen we absoluut niet een compleet begrippenkader of gereedschapskist voor de circulaire economie te hebben geformuleerd. Er zullen nog veel concepten, termen en instrumenten ontwikkeld moeten worden om tot eenzelfde mate van volwassenheid te komen zoals we die kennen voor het huidige lineaire economisch begrippenapparaat. Het is alleen hard nodig dat hieraan gemeenschappelijk gewerkt wordt om de circulaire economie tot een bruikbaar concept te ontwikkelen. Het laatste wat we denken is dat we dit alleen kunnen. Graag zien we daarom uw kritiek, aanvullingen en verbeteringen tegemoet om het concept van de circulaire economie verder uit te bouwen.
Niels Faber is onderzoeker aan de Radboud Universiteit Nijmegen en docent aan de Hanzehogeschool Groningen. Sinds 2002 doet hij onderzoek op het gebied van sociale duurzaamheid, met een focus op kennismanagement, organisatievormen en besluitvorming. Zijn onderzoeksfocus ligt op emergente vormen van organiseren rond duurzaamheid. Hij is auteur van meer dan 50 publicaties, inclusief boeken, boekhoofdstukken en artikelen en conferentie bijdragen.
Jan Jonker is hoogleraar Duurzaam Ondernemen aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Zijn werk concentreert zich op nieuwe business modellen in een veranderende economie. Zijn meest recente bestseller is ‘Nieuwe Business Modellen; Samen Werken aan Waardecreatie’ (2014). Recent heeft hij het landelijk onderzoek over Business Modellen voor de Circulaire Economie gelanceerd (zie: bit.ly/2dSu9S8).
Deze column werd eerder gepubliceerd op TGTHR
Zie ook: De Grote Transitie punt 3, Circulaire en Regionale Economie; punt 5, Welvaart Goed Meten.