Moeten we toe naar een ecologische landbouw, of moeten we verder met de kapitaalsintensieve, “industriële” landbouw? Dit artikel pleit voor het combineren van de beste elementen van beide om duurzaamheid en welzijn te maximaliseren.
Frans van der Steen schreef het artikel “Onze meest urgente opdracht: verduurzaam de voedselketen!” waarin hij pleit voor een open dialoog voor het verduurzamen van de voedselketen. Maar dan wel een dialoog die uitgaat van een landbouw gebaseerd op natuurlijke bodemvruchtbaarheid en gewasbescherming, en van diversiteit en van productie in de eigen regio. Deze vorm van landbouw, zo wordt gesteld, staat “nogal diametraal” tegenover de grootschalige, kapitaalsintensieve, en technisch innoverende landbouw, die dan ook wordt afgewezen.
Een breed perspectief
Als bijdrage aan die dialoog betoogt dit artikel dat het ontwikkelen van een toekomstvisie voor de landbouw een breder perspectief op de milieuproblematiek behoeft, waarbij ook de noodzaak van teruggave van land aan de natuur, CO2 opvang en het zo zuinig mogelijk omgaan met schaarse hulpbronnen wordt meegenomen. Een analyse van die brede problematiek en de manier waarop beide landbouwvormen die beïnvloeden leidt tot de conclusie dat beide systemen zowel voor- als nadelen hebben, en dat wederzijds leren van elkaar het vruchtbaarst zou zijn bij het komen tot een zo duurzaam mogelijke wereld zonder honger en ondervoeding.
Landbouwsysteem die zoveel mogelijk harmoniëren met de natuur kunnen we ecologische landbouw noemen. De kapitaalsintensieve landbouw, waarin met gebruik van geavanceerde technologie zo hoog mogelijke opbrengsten worden nagestreefd, noemen we hier de industriële landbouw. Die industriële landbouw, zo stellen de critici niet onterecht, is verantwoordelijk voor grote milieuproblemen zoals de uitstoot van broeikasgassen, de verarming van landbouwgrond, waterverspilling, en vervuiling van grond, water en lucht met schadelijke stoffen. De conclusie lijkt logisch: voor een duurzame wereld moeten we mondiaal overstappen naar een ecologische landbouw.
Voor landbouwontwikkeling voor een mondiale duurzame samenleving moeten we ons echter meerdere vragen stellen. De eerste is: hoe voorzien we de wereldbevolking, nu en in de toekomst, van voldoende voedsel? De tweede vraag, impliciet aan de tweede is: hoe doen we dat op een duurzame manier? Die duurzame manier is enerzijds nodig om ook in de toekomst de wereldbevolking, die naar verwachting tussen 2020 en 2050 zal groeien van bijna 7 miljard naar tussen de 9 en 10 miljard, te kunnen blijven voeden. Anderzijds moet rekening worden gehouden met de behoefte aan land voor andere dingen dan landbouw zoals (cultuur)bos, natuur, en bebouwing.
Om de wereldbevolking ook in 2050 nog adequaat te kunnen voeden is een enorme productiegroei nodig, zelfs zonder de effecten van klimaatverandering mee te nemen. Dat is al een uitdaging zonder weerga voor de kapitaalsintensieve, hoog-technologische en hoog opbrengende landbouw, zoals blijkt uit een gedegen analyse van de Wageningse hoogleraar Plantsystemen Martin van Ittersum.
Vlees of geen vlees?
Critici kunnen stellen dat Van Ittersum uitgaat van de huidige vraag naar landbouwproducten en extrapoleert naar de toekomst. Dat betekent onder meer dat hij rekent met een stijging van de vraag naar vlees en andere dierlijke producten als gevolg van stijgende inkomens. Voorstanders van een ecologische landbouw stellen dat juist die consumptie van dierlijke producten terug zal moeten, en daar hebben ze gelijk in. In sommige vooral rijke landen is een vrijwillige reductie van de vleesconsumptie wellicht haalbaar, al is het onmogelijk in te schatten hoe groot die zal zijn. In de rest van de wereld is dat lastiger, vooral omdat als mensen het wat breder krijgen ze juist meer dierlijke producten gaan consumeren.
Naast goede vlees- en zuivelvervangers is kunstvlees de enige remedie die hier voldoende perspectief biedt: de industriële productie van vlees zonder dat daar dieren aan te pas komen. De eerste industriële hamburger kostte weliswaar iets van een miljoen euro, maar grootschalig inzetten op onderzoek en ontwikkeling zal dat veranderen. Problemen met dierenwelzijn zijn verleden tijd en de milieubelasting is veel lager dan de huidige dierlijke productie. Een technologische, typisch industriële oplossing. Maar wel de enige die althans in potentie, op mondiaal niveau voldoende soelaas biedt.
Landgebruik
Het gebruik op grote schaal van kunstvlees en andere vervangers van dierlijke producten zou mondiaal een groot areaal vrijmaken. Dat zou zowel voor de teelt van gewassen voor menselijke consumptie als voor teruggave aan de natuur gebruikt kunnen worden. Voor mondiale voedselvoorziening op basis van ecologische landbouw zou een groot deel van dat areaal nodig zijn – en wellicht meer. Echter, vanuit een mondiaal duurzaamheidsperspectief zou dat vrijkomend areaal ook voor andere doeleinden gebruikt moeten worden. Want er is, voor het behoud en bevorderen van biodiversiteit en voor het tegengaan van de opwarming van de aarde, een grote noodzaak areaal vrij te maken voor volledige teruggave aan de natuur en voor herbebossing.
Het hoeft geen betoog dat de natuur veel voor de mens essentiële functies vervult, zoals behoud van biodiversiteit, waterbeheer, en CO2 omzetting. Kort door de bocht: hoe meer landbouw- en andere cultuurgrond teruggegeven kan worden aan de natuur hoe duurzamer. Dat geldt vooral grond die minder geschikt is voor landbouw en zou kunnen worden herbebost voor CO2 opname. Want om een rampzalige mondiale temperatuurstijging te vermijden is enkel het reduceren van CO2 uitstoot niet meer voldoende. We moeten ook CO2 uit de lucht gaan halen. De beste en meest natuurlijke manier om dat te doen is door herbebossing.
Het landbouwareaal moet dus worden ingekrompen. Dat wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor ecologische landbouw. Maar een massale, wereldwijde overstap naar ecologische landbouw zou de benodigde grootschalige teruggave aan de natuur moeilijk zo niet onmogelijk maken. Dat komt omdat de opbrengsten in de ecologische landbouw over het algemeen een stuk lager liggen dan in de industriële landbouw. De discussie over hoeveel lager is nog niet uitgewoed, maar een reductie van 20 tot 30% lijkt niet onaannemelijk – voor Nederland. Bodemvruchtbaarheidsexpert Henk Breman zet bij de claim dat in Nederland de biologische landbouw tot 80% of zelfs meer van de opbrengsten van de conventionele landbouw kan halen de kanttekening dat de biologische landbouw daarbij meelift op die conventionele landbouw, doordat zij profiteert van de uitstoot van die sector – zowel direct, door de toepassing van dierlijke mest uit die sector, als door uitstoot van stikstof in de lucht.
Mondiaal is de opbrengstkloof tussen ecologische en industriële landbouw waarschijnlijk nog aanzienlijk groter. Dat komt omdat Nederland uniek is wat betreft de beschikbaarheid van dierlijke mest – er is zelfs een overschot. In de rest van de wereld is dat niet het geval, en in veel gebieden is er zelfs een groot tekort omdat er veel te weinig vee is in verhouding tot de te bemesten arealen. Ook is toepassing van dierlijke mest duur vanwege de benodigde volumes, en transport is niet alleen kostbaar maar ook slecht voor het milieu. En als inderdaad de veeteelt sterk wordt teruggebracht zijn er nog veel minder meststoffen beschikbaar. Ook andere bodemverbeterende maatregelen, zoals groenbemesting, bieden onvoldoende soelaas en zijn om meerdere redenen niet op voldoende grote schaal toe te passen.
Daarnaast is in grote delen van de wereld, onder meer door gebrek aan essentiële nutriënten en organisch materiaal, de bodemvruchtbaarheid laag – ook zonder dat er ooit industriële landbouw heeft plaatsgevonden. In die gevallen is kunstmest in combinatie met meer natuurlijke maatregelen ter verbetering van de structuur van de bodem onontbeerlijk. Of, in veel gevallen nog beter, zulke grond zou teruggegeven moeten worden aan de natuur en/of herbebost. De mensen die van landbouw in zulke marginale gebieden afhankelijk zijn zouden werk moeten vinden in herbebossing, natuurherstel, aanleg van infrastructuur voor irrigatie en drainage, en ecologische én industriële landbouw in gebieden met een hoog landbouwpotentieel. Bijvoorbeeld, in en om de steden waar volgens de Verenigde Naties nu al 55% van de wereldbevolking woont en in 2050 zelfs 68%.
Efficiency kan ook een milieuvoordeel bieden
Intensieve teelt op goede gronden dicht bij die steden, en beschermde teelt in kassen, op meerdere verdiepingen, in en om de bebouwde kom biedt perspectief. Kassenteelt is, als duurzaam opgewekte energie wordt gebruikt, zeer efficiënt in het gebruik van schaarse hulpbronnen, vooral in warme landen waar verwarming niet nodig is. Met gesloten systemen kan de milieubelasting geminimaliseerd worden door recycling van water en andere schaarse stoffen zoals (kunst)mest. De kans op het optreden van ziekten en plagen wordt veel kleiner waardoor er veel minder bestrijdingsmiddelen worden gebruikt; natuurlijke bestrijding met predatoren van de plagen die toch optreden wordt vergemakkelijkt.
Ook dergelijke teelt is industriële landbouw, maar wel een vorm die een minimaal beslag legt op natuurlijke hulpbronnen, zeker ook grond. En, toegepast in en om steden waar ook de consumptie plaats vindt, een vorm van landbouw die goed aansluit bij de hoog nodige regionalisering en kringlooplandbouw, met alle daaruit voortkomende milieuvoordelen. Korte afstanden hebben daarnaast het voordeel dat verliezen na de oogst, nu geschat op zo’n 30% van de totale mondiale productie, sterk kunnen worden teruggebracht.
Industriële landbouw in gesloten systemen kan dus grote milieuvoordelen bieden. Verder zorgen onderzoek en ontwikkeling zorgen niet alleen voor de benodigde steeds hogere rendementen maar ook voor vormen van landbouw die minder belastend zijn voor het milieu en het efficiënter omgaat met schaarse hulpbronnen.
Maar er is zeker ook plaats voor ecologische landbouw, vooral als deze wordt ingepast in een breder landbeheerskader. Naast een grotere biodiversiteit combineert ecologische landbouw beter met het behoud van mooie (cultuur)landschappen met ruime mogelijkheden voor recreatie, met een kleinere impact op de ‘echte’ natuur dan industriële landbouw.
Kiezen of combineren?
De conclusie is dat we niet opschieten met het onszelf opleggen van een keuze tussen ecologische en industriële landbouw. De insteek moet pragmatisch zijn: whatever works best, of dat nu ecologisch is of industrieel. Het gaat niet om het etiket maar om wat het meest duurzaam, efficiënt, en effectief is. Efficiënt in het gebruik van schaarse hulpbronnen, en effectief in het bevorderen van het welzijn van mens en milieu, nu en in de toekomst. Het gaat om het verduurzamen en verbeteren van alle vormen van productie. Daarbij kan, als dat het algemeen belang ten goede komt, wat nu ecologisch is gebruik maken van geavanceerde, kapitaalsintensieve, industriële technologie. En andersom. Uitgangspunt moet zijn de agroecologische, geografische en sociaaleconomische realiteit in een specifiek gebied: van daaruit moet bepaald worden welke systemen het meest geschikt zijn. Dat kunnen ecologische of industriële landbouwsystemen zijn, of waarschijnlijker, mengvormen die optimaal gebruik maken van de inzichten en verworvenheden van beide soorten systemen om duurzaamheid en welzijn te maximaliseren.
Frans Doorman
is consulent plattelandsontwikkeling in ontwikkelingslanden, lid van het platform Duurzame en Solidaire Economie en auteur van meerdere boeken en boekjes over mondiale ontwikkeling, economie en geld (www.new-economics.info). Een meer uitgebreide versie van dit artikel is te vinden op de website van het PlatformDSE.