Vandaag publiceren we een uitgebreid artikel van Mark Akkerman en Greetje Witte-Rang over de vele relaties tussen economie en geweld. De publicatie vind je hier als PDF.
Hieronder lees je een samenvatting van het artikel.
Economie en geweld
Economie en geweld hebben veel met elkaar te maken: de manier waarop het economisch leven is ingericht kan tot geweld leiden en geweld (de voorbereiding en de effecten ervan) heeft vergaande gevolgen voor het economisch leven. Het Platform DSE publiceerde daarover, in samenwerking met vredesorganisaties o.a. de brochure Vredeseconomie en de preventie van geweld uit 2012. Inmiddels is het hoog tijd voor een update. Deze is mede geschreven uit bevreemding over het gegeven dat er zo weinig verzet bestaat tegen de verhoging van de defensie-uitgaven in Nederland (zie Defensienota 2018) en de ronduit gebrekkige onderbouwing daarvan en besluit daarom met een kritische beschouwing daarover.
De vele relaties tussen economie en geweld
De relatie tussen economie en geweld (en gewapende conflicten) blijkt een cirkel: ontwikkelingen op het terrein van de economie leiden tot conflicten die kunnen leiden tot gewelddadige confrontaties die veranderingen in de economie tot stand brengen, die vervolgens weer aanleiding kunnen zijn voor nieuwe conflicten. Hierbij spelen ongelijkheid en armoede, klimaatverandering en toegang tot grondstoffen een belangrijke rol.
Oorlogen, maar ook de voorbereiding daarvan door de productie van geweldsmiddelen en –diensten, verslinden op een verbijsterende schaal de menskracht, het vernuft, de energie, het geld, de grondstoffen die voor het leefbaar maken van de wereld nodig zijn. Dit wordt gelegitimeerd met een verwijzing naar de behoefte aan veiligheid, een begrip dat overigens de laatste jaren steeds breder wordt getrokken. Ieder maatschappelijk en economisch probleem wordt momenteel geïnterpreteerd als een bedreiging van onze veiligheid. De Defensienota 2018 noemt daarbij in één adem: terrorisme, cyberaanvallen, migratie, drugssmokkel, natuurrampen en de oorlogen en conflicten in het Midden-Oosten en Afrika.
Militaire productie levert in de traditionele rekenwijze een positieve bijdrage aan het BBP, vanwege de nauwe verstrengeling van militaire en economische belangen. Een gecorrigeerd BBP (een soort ‘oorlog/vredesvoetafdruk’) zou nodig zijn om duidelijk te maken hoezeer wapenproductie, oorlogsvoorbereiding en –voering en andere gewapende conflicten schadelijk zijn voor een duurzame en solidaire economie. Daarin zouden niet alleen de directe kosten (zeg: de defensiebegroting en de directe schade veroorzaakt door geweldgebruik) meegenomen moeten worden, maar ook kosten als de rentebetalingen op schulden die de overheid moest aangaan voor de oorlog en oorlogsvoorbereiding, de zorg voor veteranen, de hulpgelden aan landen ná de oorlog, de bestrijding van aanslagen in eigen land als gevolg van de oorlog elders en de verliezen die in feite geleden zijn doordat het geld niet elders, meer productief, is ingezet.
Dat er een relatie is tussen de neoliberale ideologie en geweld, is al vaak gebleken, zoals in ontwikkelingslanden die gedwongen de neoliberale recepten van IMF en Wereldbank toepassen. De ongelijkheid die daarvan het gevolg is, leidde en leidt tot ernstige interne conflicten. Binnen dit ideologisch gekleurde denken wordt het opleggen van beperkingen aan de markt geïnterpreteerd als een inperking van de vrijheid en het verzet daartegen is daarmee gerechtvaardigd. Zij die de ongelijke spelregels van de economische orde aanvechten, raken zo in ideologisch conflict met de elite. Dit conflict kan gewelddadig worden als die elite erin slaagt de strijders voor economische en politieke emancipatie af te schilderen als ‘vijanden van de vooruitgang of van het volk’ en/of de emancipatiestrijd verweven wordt met de idee van nationale bevrijding.
Veiligheid anders verstaan
In de talloze situaties van gewelddadige conflicten wereldwijd kunnen bovenstaande inzichten verhelderend zijn. Zonder een rechtvaardige en duurzame economie wereldwijd, zal geweld zich blijven voordoen. Toch wordt daarnaar niet gehandeld in veel internationaal veiligheidsbeleid. Het antwoord op de dreiging van geweld is vooral het dreigen met en inzetten van geweld. Niet op basis van behaalde successen in het verleden, maar uit een diepgewortelde reflex. Een reflex die vaak ook nog eens een belemmering is om te kijken naar de eigen rol in het ontstaan van de situaties die leiden tot geweld en het voortduren van geweld. Wanneer we spreken over veiligheid zal het dus moeten gaan over de veiligheid van ieder mens waar ook ter wereld; zolang niet iedereen veilig is, is niemand veilig.
Voorbereiding en uitoefening van geweld als economische sectoren
Wanneer we ons bezinnen op de rol van de rijke landen bij het ontstaan en in stand houden van geweld, zullen we ook moeten kijken naar geweldsvoorbereiding en –uitoefening, dat wil zeggen de wapenproductie, de wapenhandel en het defensieapparaat. In Nederland is herhaaldelijk de aanschaf van F35 (Joint Strike Fighter (JSF)) gevechtsvliegtuigen bepleit met de argumenten dat de F16 hoognodig aan vervanging toe is en deze vervanging, via de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven, extra werk oplevert. Het CPB concludeerde echter dat het werkgelegenheidseffect van de F35 in Nederland minimaal is. Onderzoek in de VS toont aan dat iedere miljard besteed aan militaire zaken veel minder banen oplevert dan besteed aan zaken als onderwijs, gezondheidszorg en groene energie; in sommige sectoren gaat het wel om twee keer zoveel banen. En in haar rapport over de lobby van de wapenindustrie in de EU laat de Vlaamse vredesorganisatie Vredesactie zien, dat het Europees Defensie Agentschap de bijdrage die de wapenindustrie levert aan het BBP rooskleuriger voorstelt dan die in werkelijkheid is, waarbij bovendien duidelijk wordt dat die bijdrage vooral geleverd wordt door de wapenexport.
De wapenindustrie heeft er belang bij dat de geproduceerde wapens ook gebruikt en vervangen worden. Dat wil zeggen: de sector heeft er belang bij dat er oorlogen gevoerd worden en blijven worden, hoe cynisch dat ook klinkt. De groei- en vernieuwingsdwang die ook de civiele economie kent, is in deze sector in extreme mate werkzaam, met een verwoestender effect dan in de civiele industrie: ieder nieuw ontwikkeld wapen bij de (potentiële) vijand maakt nieuw onderzoek en de vervanging van ‘dus’ verouderde wapens noodzakelijk.
Niet alleen in de VS is sprake van een machtige lobby van wapenproducenten, ook in de EU is deze sterk aanwezig. Vredesactie publiceerde in oktober 2017 een rapport over deze lobby onder de titel Beveilig de winst. Hoe de wapenindustrie het Europees defensiebeleid kaapt. Zo stelde de Commissie de oprichting voor van een Europees Defensie Fonds met een budget van meer dan 40 miljard euro voor onderzoek, ontwikkeling en aankoop van wapentechnologie. Bijzonder is ook dat lidstaten de aankoop van wapens via het Europees defensiebudget niet moeten meenemen bij het vaststellen van het begrotingstekort.
Het is overigens goed op te merken dat er meer economische sectoren zijn die belang hebben bij conflicten. Dat werd heel duidelijk in de oorlog in Irak: beveiligingsbedrijven, bedrijven die diensten verlenen aan het leger, bouwbedrijven die de wederopbouw vorm geven, bedrijven die profiteren van prijsstijgingen door destabilisatie (zoals de oliesector). Voor een deel betreft het hier taken die tot voor kort behoorden tot het ‘geweldsmonopolie’ van de staat en die nu zijn uitbesteed. Naomi Klein beschrijft het helder in haar boek De shock doctrine (blz. 23 e.v.) over het ‘rampenkapitalismecomplex’: de oorlog is een lucratieve markt geworden, net als de wederopbouw. Vanwege de – mede door economische belangen gevoede – aandacht voor militaire middelen krijgen geweldloze conflictpreventie en -oplossing weinig kans. In het onderzoek naar de mogelijkheden daarvan en de uitvoering ervan in de praktijk wordt, in vergelijking tot de militaire benadering, weinig geïnvesteerd. Vredesactie kan niet anders dan concluderen dat het initiatief voor de Europese veiligheidsstrategie is uitbesteed aan de industrie.
Wapenhandel
We zagen al dat de wapenexport voor wapenbedrijven essentieel is: om de hoge Research & Development kosten van hun eigen wapens te drukken moeten westerse landen zorgen dat hun defensie-industrie een brede afzet heeft zodat de investeringen terugverdiend kunnen worden. Daarom worden marketingmiddelen ingezet (onder andere financieringsinstrumenten zoals exportkredietverzekeringen) om nieuwe afzetmarkten voor dure militaire technologie te vinden. Dit leidt tot nog meer verspreiding van wapens, en tot verhoging van defensiebudgetten ten koste van sociale uitgaven in veel niet-westerse landen. Het UNDP stelde in 2008 dat militaire uitgaven van ontwikkelingslanden een obstakel vormden voor het behalen van de Millennium-ontwikkelingsdoelen. Omdat de export van wapens voor bedrijven zo belangrijk is, wordt er nauwelijks kritisch gekeken naar de afnemers.
EU-landen zijn vrij in hun interpretatie van de wapenexportrichtlijnen, wat tot grote onderlinge verschillen leidt. Dat levert weer klachten van de wapenindustrie op, die vindt dat de richtlijnen overal uniform (dus: zo soepel mogelijk) toegepast moeten worden. Dat in feite alle wapenexporten naar landen met een repressief regime bijdragen aan de versterking en legitimering van dergelijke regimes, speelt in de afweging geen rol. Een niet gering neveneffect van de wapenhandel is dat deze corruptie bevordert. De helft van de corruptie wereldwijd heeft betrekking op wapenhandel: omdat er meer te halen valt, is deze handel aantrekkelijker dan die in civiele producten. Vaak zien we een grote verwevenheid van illegale wapenhandel, drugshandel en mensenhandel, waarin enorme bedragen omgaan.
Het Nederlandse defensiebudget
In 2018 is er een gunstiger economisch tij, dat leidt tot forse verhoging van defensie-uitgaven. Op weg naar de 2% van het BNP in 2024, zoals in NAVO-verband is afgesproken. Wederom wordt er gekozen voor een veelzijdig inzetbare krijgsmacht, een optie die automatisch zal leiden tot tekorten en dus de noodzaak tot verhoging van het budget. De minister kondigde aan dat het beleid in 2020 herijkt zal worden. De Defensienota kondigt veel nieuwe wapenaankopen en investeringen in wapensystemen aan, voor alle drie de krijgsmachtonderdelen, zonder dat die goed onderbouwd worden. ‘Zo lijkt de aanschaf van nieuwe fregatten en onderzeeboten vooral ook bedoeld te zijn om de Nederlandse maritieme industrie te steunen’, aldus Mark Akkerman van Stop Wapenhandel.
De Defensienota formuleert vrijwel geen analyse of beleid, maar vooral praktische voornemens. Kort vóór de Defensienota verscheen de nota Wereldwijd voor een veilig Nederland, over de algemene buitenland- en veiligheidsstrategie voor deze regeerperiode, afkomstig van de minister van Buitenlandse Zaken, Stef Blok. ‘Het buitenland is steeds belangrijker geworden voor de nationale veiligheid. Daarom is besloten tot het opstellen van een Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie (GBVS)’, schrijft de minister in zijn aanbiedingsbrief. Wat zowel in de Defensienota als in deze nota vooral opvalt, is dat alle wereldproblemen worden voorgesteld als veiligheidsproblemen. De facto is de preventie dus helemaal verschoven naar Ontwikkelingssamenwerking, dat het met heel wat minder middelen moet doen dan Defensie. De beleidsnota 2018 Investeren in perspectief. Goed voor de wereld, goed voor Nederland van de minister voor Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) meldt dat ‘de focus van ontwikkelingssamenwerking verschuift naar de instabiele regio’s West-Afrika/Sahel, de Hoorn van Afrika, het Midden-Oosten en Noord-Afrika, voor de aanpak van grondoorzaken van armoede, migratie, terreur en klimaatverandering.’ Het eigenbelang van Nederland/Europa is dus leidend in de prioriteiten, niet alleen in het veiligheidsbeleid, maar ook bij het geven van hulp.
Het is daarom dat we hier tot slot nogmaals de brochure Vredeseconomie en de preventie van geweld uit 2012 aanhalen, die concludeert:
‘Een ander veiligheidsbegrip is daarom nodig, waarin het machtsdenken geen rol speelt en waarin duurzaamheid en coöperatie leidende en organiserende principes zijn. Dat kunnen geen starre principes zijn, maar principes die de ruimte laten om voortdurend nieuwe antwoorden te formuleren op nieuwe vragen en problemen, waarbij steeds de effecten van beleid niet alleen op huidige maar ook op toekomstige generaties worden meegenomen.’
juni 2018
Mark Akkerman, Stop Wapenhandel
Greetje Witte-Rang, Kerk en Vrede